Voetlanding

Responsive image

We mogen iets meer ‘de hakken laten zien’ in plaats van ‘met de hakken in het zand’

Te lage pasfrequentie en haklanding

Veel lopers lopen tussen de 150 en 160 passen per minuut. Deze lopers maken te grote passen, waardoor het lichaamszwaartepunt te ver achter de voet van het standbeen blijft met de landing. Als gevolg remt de loper zich af, omdat het langer duurt voor het lichaamszwaartepunt boven de voet van het standbeen komt. In de tussentijd blijft de loper inzakken in de knie van het standbeen en verliest reactieve energie. Hierna kost het extra (kuit)kracht om de loopsnelheid te behouden. In feite is het lopen met een te lange pas een loopstijl met remmen – optrekken – remmen – optrekken.

Zouden we op blote voeten lopen, dan nemen de meeste lopers kortere passen en landen van nature op de voor- of middenvoet. Doen we een goed gedempte hardloopschoen aan dan landen de meeste hardlopers echter op hun hak. Daarbij denken veel lopers dat ze grote passen moeten maken. Echter, dit mag nooit ten koste gaan van de juiste frequentie. De oorzaak van een te kleíne pas moet gezocht worden in een gebrekkig heupstrekking en te weinig kniehef.

Veel lopers zeggen dat ze van nature haklanders zijn. Als we recreatieve hardlopers in een 10km of een marathon zouden bekijken, dan zien we inderdaad vooral haklanders. Kijken we naar toppers, dan zien we een midden- of voorvoetlanding. Een midden- of voorvoetlanding is effectiever dan een haklanding. De oorzaak van het verschil zit echter in de looptechniek en hakhoogte van de schoen.

Een haklander is gevoeliger voor kuit- en achillespeesklachten, maar ook voor lage rugklachten. Doordat bij een haklanding met een uitgestrekt been wordt geland, krijgt de lage rug veel schuifkrachten te verwerken. Onderzoek heeft laten zien dat dit bij een vlakke voetlanding nauwelijks gebeurt. Ook kan een haklanding pronatie (het naar binnen kantelen) van de voet vergroten waardoor klachten aan de schenen of binnenzijde enkel of knie kunnen optreden.